Vanmorgen zat mijn lief glunderend aan de keukentafel boven zijn kom dampende havermout met honing en stukjes mango. Het was kwart over zeven, en hoewel ik nergens heen moest, was ik uit bed gekropen om achter mijn fornuis te gaan staan – jawel, jawel, ik oefen alvast mijn speech voor de dag waarop ik een medaille krijg voor Moed en Zelfopoffering. Mijn beloning was echter onbetaalbaar, want mijn geliefde gaf me de blik van een kleine jongen die net een lolly had gekregen, en kraaide enthousiast: ‘Het lijkt hier wel een hotel met drieënveertig sterren!’
Gelukkig kan hij betalen in natura.
Mja, mijn lief heeft niet te klagen: preiquiche, moussaka, worteltaart, alle worden ze zomaar uit de oven getoverd, terwijl hij alleen maar zijn benen onder tafel moet schuiven en zijn maag moet vullen. Ah, ik weet dat ik hem teveel vertroetel, maar hij is dan ook mijn enige lief, en iedereen weet toch dat enige lieven schaamteloos worden verwend?!
De feministen onder u zullen me verachten, maar ik moet bovendien bekennen dat zijn timing meestal strategisch is, en dat hij verschijnt op het moment dat de geur van zelfgemaakte pizza hem bij het betreden van de keuken tegemoet waait. Mijn koelkast is gevuld met lekkers, terwijl de zijne nog het meeste overeenkomsten vertoont met de Zuidpoolvlakte, en volgens mij gelooft hij oprecht dat de chocomousse hier in de potjes groeit, en dat ik magische broodmandjes heb waarin steeds weer nieuwe warme broodjes verschijnen.
Als mijn uitverkorene een zestiende-eeuwer was geweest, dan had hij vast gedacht dat hij in Cocagne was aanbeland, ofte: in het legendarische Luilekkerland, als het zestiende-eeuwse equivalent van een hotel met drieënveertig sterren. En hoewel Luilekkerland dezer dagen alleen nog voorkomt in kindersprookjes, was het visioen van de overvloed voor de gemiddelde zestiende-eeuwer springlevend, en schopte het land van Cocagne het in 1567 zelfs tot het hoofdthema van een schilderij van Pieter Bruegel de Oude.
Cocagne was dan ook de plek waar een mens wel een poosje wilde toeven: de daken zijn er gemaakt van vlaaien, varkens dragen een mes op de rug en zijn bereid om zichzelf te grillen en te koken, en de eieren worden standaard geleverd met een lepeltje. De rivieren in Cocagne bestaan uit wijn en bier, de ganzen vliegen er gebraden door de lucht, en de daken van de huizen worden niet gedragen door balken, maar door boterkoeken. Werken hoeft niet in dit land, dat pas kan worden bereikt door wie zich letterlijk een weg vreet doorheen een enorme berg rijstebrij. Het leven kan hard zijn.
Het is een droomland dat enorm tot de verbeelding sprak in een tijd waarin het slagen van de oogst nog afhankelijk was van iets fragiels als het weer, temeer omdat de aarde bij het einde van de zestiende eeuw een heuse mini-ijstijd beleefde – als het geen opwarming is, verzinnen ze wel weer wat anders. De aanhoudende godsdiensttroebelen en de plunderende soldatenbendes maakten voedselvoorziening bovendien nog problematischer dan anders, dus het is geen wonder dat men zich verloor in visioenen van betere oorden. Overigens mag u dat laatste mogelijk letterlijk nemen: het is bekend dat men in tijden van schaarste vaak overging op een dieet van grassen en zaden, inclusief hennep en papaver. Ooooh, ik zie spacecake, véél spacecake…
Wat er in de sprookjesboeken van vandaag niet meer wordt bijverteld, is dat Luilekkerland niet enkel lui en lekker beloofde te zijn, maar dat er ook vrije liefde heerste. De mens zou er terugkeren naar zijn paradijselijke staat – u weet wel, vóór Adam in de appel beet en Eva opeens doorhad dat ze dringend kleren moest gaan shoppen. En wie toch in zijn blootje rondloopt, kan maar beter iets doen met wat God hem (of haar) heeft gegeven, zo redeneerde men. Zo werd seksualiteit in Cocagne ontdaan van al zijn negatieve vooroordelen, en voor één keer gepresenteerd iets (een beetje al té) positief.
Maar waarom zich beperken tot droombeelden? Al in de vijftiende eeuw probeerde de sekte van de Adamieten in Brussel een recreatieve versie van het paradijs in de praktijk te brengen, inclusief ‘paradijselijke seks’ met de plaatselijke begijnen. Voor de geïnteresseerden onder u: het was natuurlijk de vleselijke lust die de grote boosdoener was, en daarom werd Adam geacht in het paradijs zijn lid volmaakt ‘lusteloos’ te kunnen verheffen, terwijl Eva intussen netjes maagd bleef. Dat bleek in de praktijk toch nogal moeilijk, en daarom kregen de Adamieten in 1411 een proces aan hun (ontbrekende) broek, en was het uit met Luilekkerlandje spelen.
Enfin, toen toch. In mijn keuken worden dezer dagen immers dappere pogingen geleverd om het verloren paradijs te herstellen. Mijn lief mag dan de Adam uithangen, en in ruil voor de afwas, word ik zijn Eva.
‘Volmaakt lusteloos en maagdelijk?!’ hoor ik u denken. Welaan, euh… Laat het ons erop houden dat volmaaktheid niet in één dag geboren wordt, en dat we eerst nog veel moeten oefenen…
Deze post is gesloten