23
mei

Een ongelijke strijd …

Gepost door Giedo De Snijder

Mijn werktafel staat voor het venster met zicht op de groentetuin. Ik zie, bij wijze van spreken, mijn kolen in real time groeien. Dat is een ongelovelijke luxe die me dagelijks een portie rust en bevrediging schenkt. Maar zoals het met luxe gaat, heeft dat ook een keerzijde. Als mijn kolen niet willen groeien, dan voel ik mij niet zo gelukkig, en moet ik er toch een hele dag op zitten kijken. Kortom, als de kolen slap hangen, dan zit het bij mij ook niet lekker.
Wie durft te ontkennen dat we dit jaar met een kl…lente opgezadeld zitten? Effe prachtig weer in april, dan ruim drie weken apeweer zonder regen, gevolgd door veel te koude dag- en nachttemperaturen. Het zij zo, ik kan daar mee leven. Trouwens wat kun je tegen Moeder Natuur beginnen als miezerig schepsel? Een vulkaanuitbarsting in IJsland en heel ons tuinseizoen ligt in de knoop. Dat is gewoon overmacht, niks aan te doen. Een mens moet zich vandaag flexibel kunnen instellen. Geen probleem.
MAAR waar ik wel een probleem mee heb, en die ‘maar’ zal wellicht niemand verbazen die me enigszins kent, zijn andere miezerige schepsels die een impact hebben op de goede gang van zaken in mijn tuin. Duiven en katers bijvoorbeeld. Vette duiven die uit vettigheid nog met moeite kunnen vliegen en vette katers die zich uit vettigheid over de grond moeten slepen. Daar heb ik wel een probleem mee, en nog geen klein probleem.
Waarom moeten die duiven persé aan mijn jonge kolen zitten peuzelen? Is er geen groen genoeg misschien? Waarom moeten die vieze katers persé kraters graven tussen mijn zaaisels om hun ding kwijt te raken? Zijn er geen andere plekken? Hebben wij katten en duiven niet gedomesticeerd, er al eeuwen gratuit ons latijn ingestoken? Waarom integreren die beesten zich dan niet beter? Bijvoorbeeld door hun bioritme wat aan te passen aan het onze. Katers komen alleen ‘s nachts buiten en duiven lunchen op een onwezenlijk vroeg ochtenduur. Probeer met die arrogante, niet aflatende wezens maar een inhoudelijk gesprek te voeren of te onderhandelen. Mijn buurman, die met dezelfde problemen wordt geconfronteerd, zet geregeld de zware middelen in. Ruim 75 jaar oud richt hij om de zoveel dagen, zonder bril, het jachtgeweer in de lucht en knalt er op los.  ‘s Nachts laat hij zijn Mechelse herdershond vrij spel, zodat geen kat het waagt zijn tuin over te steken. Ik hoef waarschijnlijk geen tekening te maken wat het gevolg is van de kordate aanpak van mijn buurman. De gevleugelde en sluipende beesten komen liever bij mij: de gewetensbezwaarde, een man zonder hond.
Mijn actiemiddelen zijn dus vrij beperkt en niet opgewassen tegen de sluwheid en onverzettelijkheid van het hedendaags dierenvolkje. De aan stokjes gebonden bandjes van onnuttig geworden cassette tapes boven mijn kolen ogen op z’n minst belachelijk voor het duivenvolk in de bomen. Zwak, zwak, hoor ik ze meters hoog grinniken. En elke morgen op de tuinhoeken mijn ochtendurine lozen lijkt mij ook geen adequaat bestrijdingsmiddel tegen stinkende katers, al heb ik het eerlijk gezgd wel enkele keren overwogen. Hoe goed ik ook mijn best zou doen, ik zou het toch niet halen.
Neen, enkel deemoed en berusting rest de schuchtere tuinman.