Het was even spannend, zo na de barre winter, maar nu is het officieel: mijn tuintje leeft nog. Ook mijn dappere bosaardbeitjes hebben het gehaald, zag ik, en ik was plaatsvervangend trots op hen. Het kan zelfs zijn dat ik stiekem iets mompelde als ‘woeker er maar op los, jongens’, want ik geloof heilig in het principe dat je tegen planten moet praten. Zelfs tegen wilde aardbeien, die doorgaans toch niet veel aanmoediging nodig hebben, en die – tot mijn niet geringe verontwaardiging – daarom al eens worden beschouwd als onkruid. Mijn grootste botanische succes, onkruid?! Alsof radijzen zo edel zijn!
Aardbeien blijken al langer het voorwerp van hoogoplopende discussies. Omstreeks 1500 schilderde Jeroen Bosch de vruchten prominent op zijn Tuin der lusten: rechts onderaan bijt een gulzig kereltje in een aardbei die groter is dan hijzelf, terwijl bovenaan links, naast het water, een reusachtige bes lijkt te rusten op een groepje van naakte figuren. Ook elders verschijnen nog kleinere aardbeien, die met hun kenmerkende vorm, hun warmrode kleur en hun vlezige, zaadrijke uitzicht nog dicht aanleunen bij hun wilde soortgenoten. Uiteraard zijn ook andere vruchten aanwezig – braambessen, kersen, druiven, kersen en iets wat op appels lijkt, maar het is de aardbei die hier de show steelt – zelfs in die mate dat het drieluik zowat een eeuw na de voltooiing ervan werd omschreven als de Madroño: de Aardbei.
Wat had Jeroen Bosch met de sappige rode vruchten? Het feit dat hij er zelf occasioneel één smikkelde – of dat ze, godbetert, ook zijn tuin overwoekerden – kan bezwaarlijk verklaren waarom ook de Tuin der lusten wordt ingepalmd door aardbeien in alle soorten en formaten. Waarschijnlijker is dat de kunstenaar de aardbeien gebruikte als symbolen die vlotjes konden worden geïnterpreteerd door het hoogopgeleide, humanistische publiek voor wie hij zijn schilderijen vermoedelijk vervaardigde. Aardbeien, zo was algemeen bekend, werden door de Romeinse schrijver Ovidius genoemd als de vruchten bij uitstek van de legendarische Gouden Tijd aan het begin van de geschiedenis, toen de mensheid zich wentelde in overvloed en leefde op bergen van aardbeien. In bijbelser termen werd er al eens van uitgegaan dat de overleden zielen in het paradijs dag in dag uit aardbeien aten – het is weer eens wat anders dan rijstpap met gouden lepeltjes.
Maar het kon ook minder rooskleurig – of roodkleurig, zoals u wilt: zo was het niet Ovidius, maar zijn tijdgenoot Vergilius die in zijn poëzie waarschuwde voor de laag groeiende aardbeien, want onder hun blaadjes verschuilen zich gemene slangen. De collectieve verbeelding van de christelijke auteurs na hem sloeg op hol, en herkende hierin een onmiskenbare verwijzing naar de Zondeval, en in meer algemene termen: naar bedrieglijkheid en hypocrisie.In Shakespeares Richard III vraagt de held van dienst niet voor niets om een bord aardbeien terwijl hij zijn schijnbaar aardige vijand ontwapent.
Wie naar Jeroen Bosch’ Tuin der lusten keek, was dus gewaarschuwd: met zijn talloze poedelende, etende, drinkende, vrijende en ronduit genietende naakten, leek – en lijkt – het tafereel voor menige toeschouwer misschien niets anders dan het ware paradijs, maar ook hier is het de schijn die bedriegt. Tenslotte vormt het tafereel de centrale voorstelling van een drieluik, waarbij links de Schepping en het oorspronkelijke paradijs worden getoond, terwijl rechts vreselijke hellestraffen het beeldvlak vullen. Wie zich bij leven overgeeft aan de vleselijke lusten, en wie smult van sappige, maar o zo bedrieglijke aardbeien, wacht na de dood de eeuwigdurende nachtmerrie van de hel.
Mijn eigen bosaardbeitjes verbergen echter geen slangen – hooguit een paar vette huisjesslakken. Ik verkies het dan ook hen te beschouwen als smakelijke symbolen van de Gouden Tijd. Al kan het feit dat ik hen vrolijk laat betijen bij het woekeren ook wijzen op mijn luiheid, en dan zal ik het geweten hebben. Maar ach, wat waren ze lekker!
Zeer leuk geschreven. Ik kijk al uit naar je volgende bijdragen!
Bosaardbeitjes (Fragaria vesca) zijn heerlijk… Maar de grote bosaardbei (Fragaria moschata) is helemaal overheerlijk.
Deze ‘muskaataardbeitjes’ zijn net iets groter dan de bosaardbei, en in het wild zijn ze zeldzamer. Ze zijn nog veel sappiger en voller van smaak dan de gewone bosaardbei.
(Sommige mensen denken dat ze de wilde aardbei in hun tuin hebben, en beweren dat die smaak nog kraak heeft. Als je dan vraagt naar de kleur van de bloemetjes hoor je vaak dat die geel zijn… en dat het dus niet om de bosaardbei, maar om de schijnaardbei (Potentilla indica, Duchesnea indica) gaat.)
Deze post is gesloten
Laag bij de (volle) grondse aardbeien.. deze zondag at ik mijn eerste van het seizoen. Ze smaakten in ieder geval hemels – al wordt de aardbei tegenwoordig toch ook met vleselijke lusten geassocieerd: het cliché wilt dat minnaars zich onder het genot van aardbeien en champagne volledig aan elkaar overgeven.